|
Alles over hem is al geschreven. Helaas hebben te weinig mensen
dat gelezen. En wat hij zelf heeft geschreven, is nauwelijks meer verkrijgbaar.
Pé Hawinkels was een kritisch taalvirtuoos. Hij overleed 25 jaar
geleden. Treurig is het dat zijn dichtwerken en proza voor deze en komende
generaties bijna onbereikbaar zijn. Vreugdevol is het dat zijn vertalingen
van onder anderen Nietzsche, Hesse en Mann opnieuw worden uitgebracht.

Pé Hawinkels. Zinnen van minimaal twintig regels, voorzien van tangconstructies
waar slechts de hypergeconcentreerde lezer nog een touw aan kan vastknopen.
Het bij de hand hebben van een woordenboek bij het lezen van zijn werk is
geen overbodigheid. 'Olfactorisch', 'laboreren' en 'mystagogisch' werden
met graagte door hem gehanteerd. Maar plots kunnen in gedragen stukken tekst
ook ontnuchterende woorden opduiken als 'stoplicht', 'gezwam in de ruimte'
en 'boodschappennetje'. In zijn proza, zijn poëzie, zijn columns, zijn
kritieken en zijn vertalingen. Songteksten schreef hij ook, voor Herman
Brood. Beschrijvingen van zanderige, aangevreten situaties, waarin alle
elementen van de rock 'n roll op een vindingrijke, speedy wijze worden belicht.
Hawinkels wist voor wie hij schreef.
Hij ligt begraven te Hoensbroek, Zuid-Limburg, waar hij op 29 september
1942 werd geboren. Petrus Hermandus Hubertus groeide, zoals namen en geboortegrond
reeds doen vermoeden, op in een katholiek nest. Als student met bovengemiddelde
resultaten ging hij in 1960 van het gymnasium naar de Katholieke Universiteit
te Nijmegen om klassieke talen te studeren. Dit beviel niet en daarom
stapte hij een jaar later over naar Nederlandse taal- en letterkunde.
In dat jaar begon hij ook met het schrijven van een niet aflatende stroom
daverende, barokke en doorgaans messcherpe cursiefjes in het Nijmeegs
Universiteits Blad (NUB). Zijn studie verzandde, maar zijn voornemen om
'publicist' te worden werd sterker. Hij schreef behalve voor het NUB ook
voor Raam, De Nieuwe Linie, Maatstaf, Raster, Jazzwereld en Merlijn. Zijn
bibliografie levert verbaasd bladeren in zestien pagina's vol kleine lettertjes
op. Vrijwel dagelijks schreef en publiceerde hij één of
meerdere stukken en daarnaast vertaalde hij doorgaans omvangrijke, niet
altijd even toegankelijke literatuur, toneel- en bijbelteksten. Zijn sociaal
leven verwaarloosde hij daarbij bepaald niet. Hij dook geregeld op in
de kleedkamer van Cuby & the Blizzards en in het Nijmeegse kroegleven
en experimenteerde met verschillende soorten drugs. Op 16 augustus 1977
stierf hij, zittend aan zijn bureau. 'Zijn hart had het begeven', aldus
zijn broer Koos. Pas acht dagen later werd hij gevonden.
Uit betrouwbare bronnen valt te vernemen dat tijdens feesten die in de
jaren zestig via de Universiteit van Nijmegen werden georganiseerd, de
op het feest aanwezige heren doorgaans zo dicht mogelijk bij Hawinkels
probeerden te staan, terwijl de eveneens aanwezige dames elders in het
vertrek de diverse recepten ter bereiding van spaghetti doornamen. Hawinkels
was een fenomeen. Door zijn rijzige verschijning, zijn overheersende gedrag,
zijn automobielen van niet geringe omvang en als basis daaronder zijn
schrijfwerk.
Toch leek hij zelf niet altijd deel uit te maken van de wereld waarin
hij zich vertoonde. Zijn eigen generatie, de twintigers van toen, werd
door hem in zijn teksten soms als een vieze dweil tussen twee vingers
omhoog gehouden. Op 12 maart 1965 verscheen in het universiteitsblad van
Hawinkels een cursiefje, waarin hij een corpsfeest beschrijft. 'Uit de
gang treden leden van disputen aan: hoekige boys, geknoopt in stijve prince-de-galles-costuums.
Argwanend en log als een nijlpaard in de tijden van bronst en werven blijven
zij even op de drempel wachten, licht en langzaam wiebelend. Hun kleine
kijkers flitsen vervaarlijk heen en weer terug achter hun brilleglas;
aan hun arm staat timide en hygiënisch het meisje.'
Hawinkels vergreep zich niet aan het tegenwoordig zo populaire afzeiken
van het cultuurtje waartoe jij zelf godlof niet behoort; hij beschouwde
àlles kritisch en zijn wapen was de taal. Niet zo leuk voor degene
op wie hij zijn toorn richtte en daardoor des te leuker voor de lezer,
die hij in zijn stukken het liefst rechtstreeks aansprak (bent u daar
nog?). Op het Nijmeegs studentenleven hadden zijn bijtende stukken grote
invloed. Hij werd gezien als een voorman van de toenmalige studentenbeweging,
hoewel hij daar zelf later afstand van nam. ,,Deze kritiek is een surrogaat,
bevredigt de behoefte aan werkelijke kritiek op onschadelijke en allang
geïnstitutionaliseerde manier'', zei hij in 1969 over de activiteiten
van zijn 'vrienden'. ,,Afgezien daarvan bevallen de mensen me niet. Het
zijn oude, gefrustreerde studenten in een aangepast uniformpje, op onprettige
wijze fanatiek, niet op de hoogte van enig relativiteitsbeginsel, en bezield
van een angstwekkend triomfalistisch gelijk.''
Hij moet een penetrante persoonlijkheid zijn geweest. Iemand bij wie
je wilde zijn, maar tevens iemand die je keer op keer teleurstelde omdat
hij zijn aandacht over zo veel personen en subjecten te verdelen had.
Dit valt onder meer op te maken uit het boek 'Moet dit een wereldbeeld
verbeelden?'. Een in 1979 verschenen dik vijfhonderd pagina's tellende
pil, die aan de hand van getuigenissen van familie, vrienden, schrijvers
en tijdgenoten met enig puzzelwerk een vrij compleet beeld schetst van
het veelzijdige talent Hawinkels.
In het boek enkele pagina's vol pasfoto's uit een fotoshot-cabine. Tien
jaar lang nam Hawinkels met grote regelmaat plaats in zo'n ding. Aan de
hand van die fotootjes is goed te zien wat voor wispelturige persoonlijkheid
hij was; van corpsbal tot hippie, van ideale schoonzoon tot mafialeider.
Zijn uiterlijk wijzigde dagelijks.
En dagelijks schreef hij. Tot zijn vingertoppen kapot waren en hij er
pleisters om moest winden om verder te kunnen typen. In de jaren zeventig
leverde hij niet alleen een stroom aan kritieken, columns en verhalen
af, ook zijn vertaalwerk nam serieuze proporties aan. Verschillende boeken
van Herman Hesse, Aldous Huxley en Friedrich Nietzsche en een aantal werken
van Thomas Mann, van wie hij voor zijn vierentwintigste al het complete
oeuvre had gelezen. Opvallend is dat hij vooral door zijn vertaalwerk
veel publiciteit kreeg. Zijn vertaling van de Toverberg van Thomas Mann
werd geroemd, maar raakte ook omstreden. Doordat Hawinkels tot twee maal
toe de zinsnede 'Leuk hè?' aan het boek toevoegde en er behalve
veel lof ook veel kritiek op de vertaling kwam, liep hij de Nijhoffprijs
voor vertalers mis. Feit is wel dat de Arbeiderspers ook bij de meest
recente heruitgave van de Toverberg, heeft gekozen voor de Hawinkelsvertaling.
Hoewel zelfs zijn felste tegenstanders moeten beamen dat Hawinkels gezegend
was met een uitzonderlijk talent, heeft zich dat gedurende zijn leven
nooit omgezet in waardering en landelijke bekendheid. Het in '69 verschenen
boek 'Autobiografische flitsen en fratsen', hetgeen een staalkaart is
van 's schrijvers kunnen, werd pas in 1980 opnieuw uitgebracht. Thans
is het niet meer verkrijgbaar. In 1971 verscheen 'Ik hau van Holland',
met schitterende columns uit de verschillende bladen. Het is nu alleen
nog bij antiquariaten te koop. Pas in 1988 was het voor de liefhebbers
weer mogelijk Hawinkels' poëzie in een nieuwe uitgave te kopen. De
verzamelde gedichten verschenen bij de Nijmeegse uitgeverij De Stiel in
een oplage van slechts 2150 exemplaren. Nu is die prachtige uitgave nergens
meer te krijgen.
Dat de huidige boekenkopers Pé Hawinkels moeten ontberen, is ook
deels zijn eigen schuld; het heeft te maken met zijn eerder genoemde drang
om publicist te zijn en niet zozeer een boekenschrijver. Wanneer hij ouder
zou zijn geworden dan 34, was er wellicht een meesterwerk op het niveau
van de door hem zo bewonderde Simon Vestdijk uit zijn schrijfmachine gerold?
Vermoedelijk zal het van een bundeling van zijn in de diverse periodieken
gepubliceerde stukken niet meer komen. We hebben het maar te doen met
zijn vertalingen, waarin overigens nog heel wat van wat Hawinkels eigen
was, valt terug te vinden.

Wie echter de moeite neemt op zoek te gaan naar het oorspronkelijke werk
van de schrijver, in bibliotheken en winkels in tweedehands boeken, zal
zich niet alleen uitermate goed vermaken, maar zal tevens op het gebied
van literatuur, muziek, beeldende kunst en filosofie leidraden vinden
die de lezer op onvermoede paden kan brengen.
Het laatste woord is aan Hawinkels zelf, in de column 'Nimmer werd ich
froh' ('Ik hau van Holland', Van Gennep 1971): 'Zo zit dat: de Nederlandse
literatuur is verzwonden. De mensen denken niet meer en zoeken elk woord
in de grote Van Dale op voor ze het in een zeer speciale betekenis durven
gebruiken. De uitgevers lopen paars aan bij de druk die ze achter hun
excrementen zetten, de critici tellen de lettergrepen en analyseren composities
tot ze roos op hun vingers hebben, alles in de vertwijfelde hunkering
te ontdekken waar de kink zit in de kabel van de continuïteit. Iedereen
kijkt iedereen de woorden uit de mond: slechts een ding kan ons redden.
Men kan maar het beste een voorval uit zijn eigen leven vertellen'.
JAAP STIEMER
--------------------------------------------------------------------------
Dit verhaal werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift DIV, nummer 1,
januari 1995 en werd voor deze site geactualiseerd
|